Het verhaal van de twee eiken uit De Twaalf Poorten van Prins Siderius- Beerlandt Ch.
” Er waren eens twee oersterke Eiken”.
De eerste Eik hield van zichzelf, was fier op zijn inhoud en straalde zijn vreugde uit zodat voorbijgangers genoten van zijn kleurenpracht, van zijn bladeren en zijn mooie eikelvruchten.
De tweede Eik verzuchtte dat hij zich maar eenzaam voelde en besefte helemaal niet de waarde van zijn inhoud.
Hij klampte de voorbijgangers als het ware aan om aandacht en een liefkozing te krijgen, maar omdat hij niet echt van zichzelf hield, straalde hij ook niet en keek er geen enkele voorbijganger naar hem om.
Op een dag wandelde er een kleine paddenstoel langs de twee eiken. Ze had de ganse dag rondgekeken en gezocht naar een geschikte woonplaats en was moe.
Ze wou zich nu definitief ergens vestigen.
– ” Mag ik me op je stam zetten?” vroeg de jonge Paddenstoel aan de eerste Eik,, terwijl ze reeds aanstalten maakte om op de boomstam te klimmen.
De Eik, die in de volheid van zichzelf geloofde en straalde van levensvreugde, had helemaal geen behoefte aan een kleverige paddenstoel op zijn boomstam en zei:
– ” Geen sprake van! Jij mag van mijn bladeren eten, ik heb er voor je op de grond laten vallen, maar jij kan niet op mijn stam wonen. Jij moet op je eigen stam staan, jij moet zélf wortel schieten in de grond, zowel voor mijn als voor jouw welzijn!”
Nu, dàt vond de Paddenstoel maar een onvriendelijk antwoord.
Verontwaardigd trok ze verder. Ze stelde toen haar vraag aan de tweede Eik, die daar nog steeds stond te treuren en te wachten tot iemand hem gelukkig ging maken.
– ” Dag lieve Eik, mag ik me op jouw stam vestigen?” vroeg de Paddenstoel, ” ik voel me zo alleen en jij voelt je ook zo droevig en alleen…zullen we samen leven? Dan kunnen we elkaar opvrolijken!”.
Dit vond de Eik opperbest! Enkele maanden verstreken en de eigen aard van de Paddenstoel kwam sterker en sterker door. Als en gretige parasiet-zwam breidde zij haar wortelen uit in de boomstam en zoog al het sap uit hem.
Langzaam kwijnde de grote Eik weg , tot er van hem haast niets meer overbleef. Zijn gezel had hem opgegeten.
Hij wàs niet meer en zij…..was weer alleen!
De eerste boom daarentegen straalde nog steeds kracht en liefde uit.
Hij liet de mensenkinderen, jong en oud, rond zijn stam spelen en sprak tot hen die
‘ s avonds de koelte van zijn schaduw opzochten. Hij vertelde:
– “Zie je daar mijn dode broeder liggen? Eigenlijk was hij reeds lang dood:; hij kende geen vreugde om zijn eigen bestaan, hij was niet dankbaar en genoot niet van zijn eigen volle Zijn…hij wou dit verdriet opvullen door iemand anders binnen te halen.
Maar wanneer je zelf niet eerst echt in vreugde leeft, dan kan een relatie je ook niet tot leven brengen. Het is slechts een dode boom die een zwam naar zich toehaalt.
Een levende boom doet zulks niet”, sprak hij met gezonde trots.
Moraal van het verhaal….