
Belichting vanuit de antroposofie Rudolf Steiner en een bijdrage van Hans Stolp (deel 2)
Zelf kan ik me helemaal vinden in de inzichten die me in mijn werk heel diep aanraken. Ik weet dat het kloppend is en laat heel veel aan mij voorbijgaan aan uitdrukkingen in de huidige tijd als zuiver en puur. Mits de beste bedoelingen weliswaar, ontbreekt vaak het geestelijk denken de weg naar ‘zuiver’ schouwen en dat is toch wel niet te vergelijken met voorspellingen doen en zelf nog daarin behoefte hebben om bevestigd te worden ( ik heb of had gelijk in een voorspelling). Het werk is een werk van nederig dienstbaar Zijn, en zo het in dat teken staat, onthecht je steeds meer van het persoonlijk applaus. Dienstbaarheid behoeft geen applaus. Je weet dat je geleid wordt voor het hoogste welzijn en goed en dat volstaat. Het vraagt ook van mijn kant elke dag ruimte te maken om in stilte te mediteren, geestelijke oefeningen te doen ( zie Steiners oefeningen). Je kunt onmogelijk van ‘ s morgens tot ‘ s nachts ‘aanstaan’, omdat daar dan helemaal geen ruimte is om te vertragen, te verstillen, te mediteren.
Bijdrage die verder te lezen is op de archieven van Rudolf Steiner nodigen uit om bij wat ik kort hierboven schrijf, te laten inwerken. Het is niet de bedoeling dat de lezer of spiritueel werker zich aangevallen zou moeten voelen en gebeurt het toch, dan is dat wel iets wat binnenkomt en aanraakt in het ego-denken.
Deel 1
In de tijd dat de mensen een atavistische helderziendheid hebben gehad, hebben ze nog niet geordend (Duits: ordentlich) kunnen denken. En opdat er een ordelijk denken zou kunnen ontstaan, moest nu de kracht die vroeger voor het helderzien nodig was, nu voor het denken worden gebruikt. En als tegenwoordig een mens in bepaalde facetten van het leven helderziende krachten ontvouwt, die niet op de manier ontwikkeld zijn zoals de geesteswetenschap ze beschrijft, dan betekent dat: Hij heeft ze als erfenis van vroegere tijden, omdat hij als helderziende voor bepaalde delen van het leven waarin de helderziendheid aanwezig is, nog niet gekomen is tot een rijp oordeel.
Steeds meer en meer gaan we echter de tijden tegemoet, waarin eerst het rijpe oordeel aanwezig moet zijn, en dan pas vanuit het gerijpte oordeel het helderzien zich weer moet ontwikkelen. Als dus tegenwoordig iemand komt, die zonder dat hij ernstig oefeningen heeft gedaan, zonder dat hij om zo te zeggen overeenkomstig in de spirituele wetenschap is ingevoerd – want de geesteswetenschap kan zelfs, als men er juist in doordringt, de beste oefening zijn om de oude helderziendheid te doen verdwijnen -, als zo iemand zekere psychische vermogens, een zekere helderziendheid laat zien, dan duidt dit erop dat hij niet in de ontwikkeling vooruit is op de anderen, maar dat hij achtergebleven is. Men zal nog niet het standpunt van het heldere denken bereikt hebben, als men tegenwoordig atavistische vermogens in de ziel ontwikkelt.
Deel 2
Als dus nu de vraag opkomt: Welke ziel staat in zekere zin vooraan in de ontwikkeling, degene die enkel gezond oordeelt met het gewone begripsvermogen – en met dit gewone verstandelijk begrip kan men ook, als men geen vooroordelen heeft, de geesteswetenschap begrijpen -, die zich dus vooreerst vanuit het begrip een inzicht verschaft over geestelijke werelden en hun betekenis (Duits: über geistige Welten und Sinne), of een mens die allerlei zaken (Duits: Zeug) helderziend uit zich naar voren brengt? – dan is de persoonlijkheid, die een gezond oordeel heeft, de meer gevorderde.
En het meeste vergist men zich, als men zich laat imponeren door dergelijke atavistische helderziende vermogens. Als men zich laat verleiden tot het geloof dat zo’n persoonlijkheid een bijzonder ontwikkelde ziel voorstelt, dan ziet men het altijd fout.
Want dat deze ziel zulke vermogens laat zien, betekent dit dat zij specifieke dingen nog niet heeft doorgemaakt, die gedurende het tijdperk van de helderziendheid moesten worden doorgemaakt. Daarom herhaalt zij het in deze tijd. Het meest groteske is, als binnen de geesteswetenschappelijke stroming het geloof opkomt dat iemand die een zekere helderziendheid heeft, zonder in de geesteswetenschap te zijn ingevoerd, vroeger een beduidende persoon moet zijn geweest. Hij is zeker minder vooraanstaand dan degene die een gezond oordeel over de dingen heeft.
Bron: Oude en nieuwe helderziendheid – 1 van 2 – De grote Rudolf Steiner Citatensite
Bron: Rudolf Steiner – GA 154 – Wie erwirbt man sich Verständnis für die geistige Welt? – Berlijn, 18 april 1914 (bladzijde 25) Alle voordrachten en teksten zijn ook in het Nederlands te lezen.
