Nederigheid is fundamenteel.
Als je nederig bent, wordt de hele wereld een leraar voor jou.
Er wordt verteld…
Het gebeurde eens in het leven van Akbar, dat hij zijn negen wijze mannen bijeenriep want hij was boos en zei: ‘Hier zijn jullie dan en iedereen zegt dat jullie de wijste mensen ter wereld zijn van deze tijd, maar ik heb nog niets van jullie kunnen leren. Wat is er aan de hand? Jullie zijn er en ik blijf maar steeds dezelfde. Wat doen jullie nou eigenlijk?’
Een kind was met een wijze meegekomen. Hij wilde het hof wel eens zien. Hij moest lachen. De wijze mannen waren stil en het kind lachte.
Akbar zei: ‘Waarom lach je? Dat is een belediging voor het hof! Heb je geen manieren geleerd van je vader?’
Het kind zei: ‘Ik moet lachen omdat deze negen wijze mensen stil zijn en ik weet wel waarom ze stil zijn. En ik weet ook waarom u niet van hen heeft weten te profiteren.’
Akbar keek in het gezicht van het kind – heel onschuldig, maar ook zo eeuwenoud. Altijd als een kind onschuldig is kun je het diepe eeuwenoude in zijn ogen zien – want geen kind is een kind. Het heeft geleefd, veel ervaren. Het draagt alle kennis met zich mee van al zijn ervaringen in het verleden.
Akbar zei: ‘Kun jij me dan iets leren?’
Het kind zei: ‘Ja!’ Akbar zei: ‘Doe het dan!’
Het kind zei: ‘Dan moet u mij eens volgen. Komt u hier maar staan waar ik zit, dan zal ik op de troon gaan zitten. En dan stelt u een vraag als een discipel, niet als een meester.’
En ze zeggen dat Akbar het begreep. Die negen mannen waren volslagen waardeloos geweest. Hij kon niets leren omdat zij niets konden onderwijzen. Ze konden wel onderwijzen, maar hij was er niet klaar voor, hij was niet ontvankelijk, hij was niet nederig genoeg.
Ze zeggen dat hij ging zitten terwijl het kind op de troon zat en zei: ‘Nu vraag je als een discipel, niet als een keizer.’
Akbar heeft nooit iets gevraagd. Ze zeggen dat hij het kind heeft bedankt, zijn voeten heeft aangeraakt en gezegd heeft: ‘Ik hoef niets te vragen. Ik heb zoveel geleerd door alleen maar in een nederige houding aan je voeten te zitten.’
Nederigheid is fundamenteel. Ook zonder wijze man kun je veel leren, als je nederig bent. Je kunt leren van de bomen en de bronnen en de wolken en de winden. Het hele bestaan wordt een leraar voor je, als je nederig bent. Maar als je niet nederig bent, ook al is er een Boeddha, zal intimiteit nooit plaatsvinden. Je hebt een Boeddha om je heen, maar er vindt geen intimiteit plaats. Jij bent niet nederig. Je wilt wel iets leren, maar zonder te buigen, zonder je ego omlaag te brengen.